zaterdag 28 november 2009

Het perron

Ze lopen in de richting van het perron. Hun blikken dwalen onrustig langs bomen en daken, hun handen glijden in en uit jaszakken. Wanneer ze blijven staan, kruipen de centimeters een voor een tussen hen in. Zij kijkt op haar horloge, hij zoekt de trein die nog minstens acht minuten niet zal komen.

Seconden tikken weg. Elk om beurt openen ze hun mond, om hem vervolgens weer te sluiten. Hij kijkt naar haar terwijl zij aan de horizon naar woorden zoekt, haar ogen glijden langs zijn gezicht wanneer hij de tegels bestudeert. De woorden blijven uit.

Uiteindelijk maakt hij een grapje. Het ijs vertoont barsten, maar breekt niet. De spanning blijft ijzig in de lucht hangen. Hun monden lachen, maar hun ogen staan dof. Opnieuw wordt het stil.

Wanneer de trein het station binnenrijdt, komt de paniek. Haar ogen sperren zich open, zijn handen klampen zich vast. Te weinig tijd, te veel te zeggen. Ogen vullen zich met tranen, handen blijven krampachtig mouwen vasthouden. Hoofden worden geschud, troost wordt weggewuifd. Hij stapt op en rijdt het station uit, zij loopt langzaam weg. Het verdriet laat zijn voetafdrukken na op de tegels.

dinsdag 3 november 2009

Het aanzoek

De timing had, zo geef ik moedwillig toe, beter gekund. Ik had bijvoorbeeld een moment kunnen kiezen waarop we alleen waren. Op die manier had ik er in één klap voor kunnen zorgen dat ik vooral de aandacht niet vestigde op het feit dat ik na mijn zenuwplasje niet had gemerkt dat mijn rok in mijn onderbroek was blijven haken en ik bijgevolg met mijn billen bloot over straat liep. Om er nog van te zwijgen dat Grote Gert (liefdes van je leven neem je zoals ze zijn, met bijnaam en al) door toedoen van mijn zenuwplasje niet was kunnen gaan en met zevenmijlslaarsstappen door de straten banjerde, op zoek naar een plaatsje om zijn last alsnog te kunnen lozen. Klopt allemaal. Toch vind ik dat deze details er na welgeteld twee jaar, drie maanden en twintig dagen wachten weinig toe doen. Ik moest van straat raken, de kerk in, huisje tuintje hondje kindje, voor het te laat was.

Mijn openbaring kwam op mijn zestiende. De waarzegster had gezegd je zal sterven op je tweeënvijftigste, net als je moeder. Over die laatste heeft ze gelijk gekregen, dus ik moet haar wel geloven. In die zin kwam mijn openbaring pas op de dag dat mijn moeder tweeënvijftig werd. Toen is immers gebleken dat onkruid wel degelijk vergaat. Dat alles gaf me nog welgeteld vierentwintig jaar, één maand en drie dagen om al het bovenstaande te verwezenlijken. En ondertussen bleef de klok maar tikken. Het was dus nu of nooit. En aangezien wachten overduidelijk niets opleverde, had ik besloten het heft zelf in handen te nemen.

Die eerste stap zetten was, ondanks het feit dat ik vrij romantisch ingesteld ben, niet zo moeilijk. Goed, ik zou zelf op de knieën moeten gaan in plaats van Grote Gert op een wit paard aan te zien komen galloperen om me vervolgens om mijn hand te vragen. Maar een mens moet er iets voor overhebben om zijn nagedachtenis veilig te stellen. De eerste stap was, met de waarzegster in mijn achterhoofd, een fluitje van een cent. De praktische uitvoering was echter een ander verhaal. Vele nachtelijke uren heb ik me liggen afvragen hoe ik het zou aanpakken. Een klus zelf klaren in plaats van het aan een man over te laten is sowieso een goed idee. Daar kon het niet aan liggen. Wat wel problematisch kon zijn, was de mogelijkheid dat hij me zou afwijzen. En aangezien ik op het moment suprême met mijn billen bloot over een drukke avenue liep, ben ik mezelf dankbaar dat ik daar toch even bij heb stilgestaan.

Wordt vervolgd...

... en om het eens helemaal anders aan te pakken, mogen jullie suggesties doen voor een einde! Mail away!